Vakblad voor sociaal professionals
en het sociaal domein

Kijken door een roze bril

In de opleiding van SPH’ers wordt niet standaard aandacht besteed aan seksuele- en genderdiversiteit. Dat is een tekortkoming die het welzijn van hulpvragers, bijvoorbeeld jongeren, in gevaar kan brengen. In gesprek met Hanneke Felten, auteur van Kijk jij al door een roze bril?, een pas verschenen handleiding voor het omgaan met lesbisch, homoseksueel, biseksueel en transgender (LHBT) doelgroep, voor SPH’ers. ‘Een valkuil kan zijn om er vanzelfsprekend van uit te gaan dat de cliënt hetero is.’
Kijken door een roze bril

Gaan sph’ers niet goed om met het LHBT-thema?

Hanneke Felten: ‘De aanleiding om de handleiding te maken was: het LHBT-thema is te weinig zichtbaar in het sociaal werk. Sph’ers hebben de opdracht om zich te richten op kwetsbare burgers: mensen in financiële nood, met familieproblemen zoals huiselijk geweld, verslaving, noem maar op. LHBT’ers zijn doorgaans kwetsbaarder dan anderen; oog hebben voor deze groep is voor een sociaal werker belangrijk. Een voorbeeld: een jongeman van Marokkaanse afkomst zit in de schulden en de schuldhulpverlener vraagt zich af hoe dat komt. De oorzaak is onder andere: het verbreken van de banden met zijn familie, wat veel stress oplevert. Over relaties laat hij niet het achterste van zijn tong zien. Ook heeft hij een andere naam aangenomen, hij leeft als het ware verborgen voor de buitenwereld. Al die signalen bij elkaar wijzen in de richting van homoseksualiteit. Zulke signalen moet de sociaal werker kunnen interpreteren, hij moet als het ware door een roze bril kunnen kijken. Een valkuil kan zijn om er vanzelfsprekend van uit te gaan dat de cliënt hetero is.’

 

Het is dus geen onwil bij de sph’er…

‘Meestal niet. Sph’ers staan niet stil bij interculturaliteit, verstandelijke beperking, man-vrouwverschillen, leeftijdsverschillen, de financiële positie waarin een cliënt zit, dat zijn thema’s waar je als sociaal werker op gespitst bent. Verschillen in seksuele voorkeur en genderidentiteit zijn zaken waar in opleidingen tot sociaal werker niet of nauwelijks aandacht aan wordt besteed, daarom ontwikkel je die ‘LHBT-radar’ niet goed genoeg.’

 

Met wat voor soort problemen kunnen LHBT’ers te maken krijgen?

‘Natuurlijk met dezelfde soort problemen als iedereen. Maar daarnaast ook met specifieke zaken. Denk aan jongeren en volwassenen die worstelen met lesbische-, homo-, bi- of transgendergevoelens en daar vragen over hebben. Zij kunnen gaan piekeren, depressieve gevoelens ontwikkelen of zelfs suïcide overwegen. Maar denk ook aan een vraag als: tegenover wie kan ik wel of niet open zijn over wie ik ben? Dat kan veel stress opleveren. Stel je voor dat je op je werk niet durft te vertellen over je transgenderverleden of dat je je op school moet voordoen als hetero. En wat moet je doen als je vanwege je LHBT-zijn dreigt weggepest te worden uit je buurt?’

 

Wat kan er misgaan als de sociaal werker niets leert over LHBT’ers?

‘Als we het LHBT-thema geen onderdeel maken van de professionaliteit van sph’ers, laten we aan het toeval over hoe een sph’er ermee omgaat. Soms zullen er dan verkeerde adviezen worden gegeven waardoor het leven van sommige LHBT’ers moeilijker wordt. Ik ken een voorbeeld van een sph’er die tegen een jongen die worstelt met zijn homogevoelens zegt: probeer een relatie met een meisje aan te gaan, want homoseksualiteit is niet Gods bedoeling en je maakt je ouders te schande. De sph’er denkt dat hij die jongen helpt, terwijl we intussen weten dat zo’n advies het welzijn juist schaadt. Het gaat vaak een groep sph’ers die opgegroeid zijn in gezinnen waar homoseksualiteit een taboe is of religie een grote rol speelt. Het kan gaan om traditionele culturen waarin de eer van de familie voorop staat. Daar kunnen ideeën leven als: homoseksualiteit is besmettelijk, homo’s willen geen serieuze relaties aangaan, het enige dat ze willen is seks. Ik geef wel eens trainingen aan sociaal werkers bij wie zo’n  denkbeeld bestaat. Zij zeggen: wij vinden homoseksualiteit niet oké en we vinden dat homo’s zich overdreven manifesteren, dus we gaan niet tegen jongeren zeggen dat het goed is om homo te zijn. Vaak hebben zij gebrek aan kennis, waardoor ze niet af komen van dat taboe.’

 

Hoe kun je de eigen kracht van LHBT-cliënten versterken?

‘Door samen te werken aan een stevig netwerk, zodat cliënten steun ervaren uit hun eigen sociale omgeving. Voor LHBT’ers zijn andere LHBT’ers meestal essentieel in hun netwerk: zij spelen dikwijls een cruciale rol in het vergroten van zelfvertrouwen en zelfacceptatie. Door contacten met andere LHBT’ers kunnen mensen beter omgaan met deze gevoelens en kunnen ze ervaringen delen. Dat voorkomt dat een cliënt zich eenzaam voelt en wanhopig of depressief rond blijft lopen. Ontdekt een cliënt net zijn eigen gevoelens of heeft hij met moeilijk met zijn eigen voorkeur of de genderidentiteit, bekijk dan of het wenselijk en mogelijk is om stap voor stap een LHBT-netwerk te creëren.’

 

Als sph’ers positief tegenover LHBT’ers staan, kunnen ze dan ongewild ook brokken maken?

‘Ja. Stel dat een meisje van Irakese afkomst denkt dat ze op meisjes valt. Ze vraagt zich af of ze uit de kast moet komen, want ze is bang dat ze door haar familie wordt verstoten of uitgehuwelijkt. Als je dan tegen haar zegt: je bent dus lesbisch, dan kan dat het verkeerde woord zijn, want in veel culturen is dat een beladen term. Onder jongeren is ‘lesbi’ of ‘lesbisch’ sowieso een scheldwoord, net als ‘homo’. Het meisje kan zich door zo’n woord dus beledigd voelen. Zegt het meisje: ‘Ik val op meisjes’, dan gebruik je zelf als professional ook voortaan dat soort woorden. Je spreekt dus de taal van de cliënt, daar komt het op neer. Van belang is dat de sph’er dit zijn opleiding meekrijgt. Meer in het algemeen gezegd: de student moet meekrijgen hoe er in diverse culturen wordt omgegaan met een onderwerp als lesbisch, homo, bi en transgender zijn.   

            Een sph’er met een vrijzinnige achtergrond, kan het risico van sommige adviezen onderschatten. Uit de kast komen lijkt misschien het beste advies, of eigenlijk zelfs de enige optie. Maar het is niet zo’n goed idee voor een jongere uit een eercultuur die na een coming-out door zijn familie wordt verstoten of bedreigd. Die consequenties van de coming-out kun je met de cliënt bespreken. En je maakt met z’n tweeën een heel zorgvuldige afweging over wat wel en niet kan, bijvoorbeeld wie van de familie wel of niet in vertrouwen kan worden genomen. Heel langzaam en discreet kun je dan naar een coming-out toe werken, als die er al ooit komt. Kiezen voor een dubbelleven is ook een optie, al is dat vaak ontzettend lastig.

Een voorbeeld: dreigt een homoseksuele jongere te worden uitgehuwelijkt, dan kan ervoor gekozen worden om dat huwelijk uit te stellen door een extra studie te doen en intussen te kijken hoe je homoseksualiteit bespreekbaar maakt. Word je ouder, studeer je af en vind je werk, dan krijg je maatschappelijk aanzien en sta je sterker in je schoenen. Uithuwelijken wordt dan iets minder vanzelfsprekend. Het is belangrijk dat de sph’er is voorbereid op zulk overwegingen en procedures. En natuurlijk is je opleiding dé plek om dat allemaal te leren en te oefenen.’

 

Is er steun voor je ideeën?

‘Er is steun van de beroepsvereniging en van Margot Scholte, lector Maatschappelijk Werk aan de Hogeschool InHolland. Zij stelt dat sociaal werkers veel kunnen betekenen voor LHBT’ers, maar dat ze dan uiteraard wel de feiten moeten kennen en in staat zijn adequaat te reageren op hulpvragen en signalen. Die feiten en tips heb ik bij elkaar gebracht in het boekje Kijk jij al door een roze bril?. We hopen dat die steun er ook gaat komen binnen de sph-tak. Sph’ers werken vaak binnen de gehandicaptenzorg. Daar is een klein onderzoek gedaan naar LHBT-beleid. De uitkomst: homoseksualiteit is een lastig onderwerp. Er wordt nauwelijks bij stilgestaan dat gehandicapten ook homoseksueel, biseksueel of lesbisch kunnen zijn. In een huis waar bijvoorbeeld dertig mensen wonen, kun je verwachten dat er een of twee LHBT’ers tussen zitten. Het is goed om te weten hoe je over het onderwerp praat met iemand die bijvoorbeeld een verstandelijke beperking heeft, en hoe dat met medebewoners besproken kan worden.’

 

Ik denk dat in het sociaal werk bovengemiddeld veel LHBT’ers een baan hebben. Zijn zij rolmodellen?

‘Absoluut, dat zijn ze. Of stel dat je hetero bent en een biseksuele zus hebt, en je laat dat in een gesprek terloops vallen. Dan weet de cliënt: bij hem kan ik vertellen over mijn biseksualiteit of homoseksualiteit, want hij staat daar positief tegenover. Het is een handigheid waarmee je een discussie op gang kunt brengen, niet alleen bij jongeren maar bijvoorbeeld ook in Moeder- en Kind-centra, waar je vaak te maken hebt met ouders met een niet-Nederlandse achtergrond. En in verzorgingshuizen, want het is natuurlijk ideaal als die een veilige plek zijn voor LHBT-ouderen.’

 

Is er nog helemaal niets gedaan op dit terrein? Moet bij wijze van spreken het wiel nog worden uitgevonden?

‘Gelukkig hoeven we niet helemaal bij nul te beginnen. Jongerenwerkers in Rotterdam worden bijvoorbeeld getraind op het LHBT-thema, door de organisatie Rotterdam Verkeert. In Amsterdam wordt een deel van de jongerenwerkers ook getraind, namelijk door Youth Spot. Dat start heel eenvoudig met het bijbrengen van basiskennis: wat is homoseksualiteit, wat is biseksualiteit, wat zijn transgenders, hoe wordt daar door verschillende maatschappelijke groepen tegenaan gekeken en wat zijn de taboes? De tweede stap in zo’n training is: hoe ga je met het thema om als sph’er? De tweede stap kan niet zonder de eerste. Het gaat niet puur om kennis, maar ook om acceptatie van diverse seksualiteiten. Is die er bij de toekomstige sph’ers niet, dan zul je daar eerst hard aan moeten gaan werken. Geen gemakkelijke, maar wel een noodzakelijke opgave.’

 

 

*) LHBT staat voor: lesbisch, homoseksueel, biseksueel en transgender.

 

Hanneke Felten, Kijk jij al door een roze bril? Roze handboekje voor sociaal werkers (MOVISIE, Utrecht 2013)

 

 



Naar homepage


Jos Versteegen,

Relevante categorieën: