Vakblad voor sociaal professionals
en het sociaal domein

Op de heide zal ik je donderen… Of: de inspiratie van de ouderdom

Helen Gerretsen beschrijft in een persoonlijk en ontroerend relaas de laatste levensjaren van haar moeder. ‘Mijn moeder heeft laten zien dat het mogelijk is om in harmonie te zijn met je vermogen. En de schoonheid daarvan.’
Op de heide zal ik je donderen…  Of: de inspiratie van de ouderdom

 


 

 

'Tegenover het verlies komt een winst: de kracht waarmee ze haar waardigheid bewaart'

 

 


 

 

Tegen de leeftijd van 86 komen er bij mijn moeder tekenen dat haar geestkracht afneemt. Het zingen in het koor is al eerder afgevallen, net als het tuinieren en het wandkleden maken, en dan ook het fietsen en autorijden. Haar wereld wordt klein. Hier wordt ze niet depressief van of nijdig, ze weet zich op indrukwekkende wijze te voegen in elk verlies van haar mogelijkheden en zo een geestelijk evenwicht te bewaren. Dit geeft me het idee in dat met de verklaring van ouderdomsdementie niet alles is gezegd. Behalve slijtage van de hersenen laat ze een herschikking van betekenissen zien, waarin allerlei nou eenmaal in waarde afneemt. Mijn moeder geeft uitdrukking aan de wil om zich aan te passen aan de ouderdom. Tegenover het verlies komt een winst: de kracht waarmee ze haar waardigheid bewaart.

Hoe kan dit inspireren bij het voegen in onze eigen maat, op welke leeftijd dan ook?

 

Meditatiebankje

Op 84-jarige leeftijd zijn mijn ouders uit het grote gezinshuis naar een praktischer flat verhuisd, die hun leven weer tot hanteerbare proporties terugbrengt. De actieradius van mijn moeder beperkt zich tot in en rond het flatgebouw, en af en toe een ritje met mijn vader in de auto. In dit kleine wereldje weet ze haar nieuwe dag te vinden door een praatje met onbekende flatgenoten op de gang, een kijkje door het raam van de peuterspeelplaats in het gebouw, de ontdekking van een bankje op een binnenplaatsje met bomen, dat ze tot haar meditatiebankje maakt.

Met Pasen heeft ze haar door-de-weekse kleren aan, merk ik op. Ze redt zich eruit met: ‘Ik had geen inspiratie.’ Wel lijkt ze erkentelijk voor mijn voorstel iets mooiers aan te trekken.

 

Geen krimp

Een boek lezen of een trui breien gaat niet meer. De afnemende plaats van dit nu wordt gecompenseerd door het terugkomen van toen. We zitten in een park waar ze tientallen jaren niet geweest is. Dan herinnert het park haar eraan dat mevrouw M. hier tot vijftig jaar geleden aan woonde. Wat juist is. Het in de plaats treden van het korte-termijn geheugen door het lange-termijn geheugen is een kenmerk van dementie. Opvallend is dat haar oordeel juist sterker wordt. Het park bevalt haar niet zo, ze vindt het te netjes.

Tegelijk doet ze haar haar stinkende best, meer dan vroeger, zo veel mogelijk positiefs in de dingen te vinden. Ze let op mijn kleding en noemt bij elk bezoek iets wat ze er leuk aan vindt.

Op mijn vraag ‘Hoe gaat het?’ antwoordt ze zonder uitzondering met: ‘Goed’, niet met stelligheid, maar op een toon die in eerlijkheid alles in het midden laat. Over de pijn die ze moet hebben vanwege polyneuropathie (afsterven van zenuwuiteinden) geen woord, geen krimp.

Op bezoek ziet ze in mijn huis het ene moois na het andere: ‘Wat is dat toch een mooi schilderij/een grappig vaasje/een prachtig bankstel/een heerlijk uitzicht.’ Ze wil helpen bij het avondeten. Nu ze niet meer zonder steun op haar benen kan staan, is de onuitgesproken vraag wat ze kan bijdragen. Ze vindt het: ‘Aardappels schillen kan ik.’

Een andere keer zijn we in de winkel om kleren te kopen. Bij het zoeken naar de juiste maat en het passen zeg ik dat ze weliswaar een smalle taille heeft, maar een dikke kont gekregen. Enige weken later, bij het verkleden thuis, zegt zij: ‘Ik heb een smalle taille.’

In haar ruim 60-jarig huwelijk is ze nog nooit alleen naar een verjaardag geweest. Nu mijn vader zich op mijn verjaardag niet lekker voelt, stapt zij toch in de auto naar mijn huis, alleen.

Ze behoudt ook haar humor, je krijgt haar makkelijk aan het lachen. Het is alsof ze in het vinden en het beleven van al het goeds een krachtbron heeft ontdekt. Hieruit zal ze zoveel putten als mogelijk om de besluiper van haar geestkracht teweer te stellen.

 

 


 

 

 Op mijn vraag ‘Hoe gaat het?’ antwoordt ze zonder uitzondering met: ‘Goed’, niet met stelligheid, maar op een toon die in eerlijkheid alles in het midden laat


 

 

 

 

Verhuizing

Ze zit in een duster in de kamer, blote benen in pantoffels, wat te koud is. Ik haal een dekentje en sokken van mijn vader voor haar die ik haar aantrek. Als ze later naar bed gaat, wil ze de sokken aanhouden.

En dan worden ook het organiseren van de boodschappen en het koken te moeilijk. Dagelijkse verzorging en begeleiding worden noodzakelijk en ze verhuizen opnieuw, nu naar een verzorgingshuis in een vertrouwde omgeving in Bussum.

Voor deze verhuizing moet de inhoud van de boekenkast opnieuw geselecteerd worden. Ik zet mijn  moeder er op een stoel bij en reik haar boek voor boek aan, terwijl ik de titel en schrijver hardop noem. Het zijn nogal eens titels die ik lang geleden vaak heb horen noemen, soms in mijn kindertijd. Waarschijnlijk waren ze voor haar zo belangrijk dat ze het er over moest hebben, zodra een andere boekenlezer zich voordeed.

Na al die jaren is de oorspronkelijke leeservaring haar bijgebleven. Bij menig boek zegt ze: ‘O dat was zo mooi! Wat heb ik hiervan genoten.’ De allerbelangrijkste moeten weer mee, tot het einde aan toe. Maar tot mijn verrassing heeft ze wel degelijk de kracht om onderscheid te maken. Sommige boeken die ook belangrijk zijn geweest, kunnen worden losgelaten. Bij deze boeken heet het raadselachtig: ‘Mooi. Maar het gaat niet meer.’

Daar is dan ook het baby-dagboek dat ze bijhield na de geboorte van haar eerste kind, waar ze zeer naar verlangd had. Fotootjes met tekst erbij. Op haar 88e is ze opnieuw ontroerd, zelfs tot tranen toe. Ik vraag of ze het wil houden. Dan blijkt dat ze een beleid voert: ‘Nee, je moet je er niet te veel meer in verdiepen.’ Ze geeft het weg aan het oudste kind.

 

Glaasje sherry

In het verzorgingshuis krijgen mijn ouders ieder een kamer naast elkaar (ze leven al lang gescheiden van bed). Mijn moeder voelt zich dezelfde dag al thuis in haar nieuwe kamer (of praat zich dat aan), met de foto’s aan de muur en op de vensterbank het vertrouwde Chinese porselein. Het besef nu definitief een bejaarde te zijn, lijkt ze uit te drukken als ze op die eerste avond tegen mijn vader zegt: ‘Gaan we lekker zo een beetje zitten, ’s avonds, zoals mijn ouders dat ook deden.’ Deze fase rechtvaardigt haar niet veel meer te hoeven doen.

Ze kan in het grote tehuis de weg niet meer vinden. Dus blijft ze geduldig op haar kamer, of op zijn kamer. Want het tochtje van haar kamer over de gang naar de kamer van mijn vader kan ze maken. Soms ook ‘s nachts. Als ze niet kan slapen, maakt ze het tochtje naar haar man en zegt: ‘Ik kan niet slapen.’ Dan staat hij op, brengt hij haar terug en geeft een glaasje sherry.

 

Indische winkeltje

In contrast met haar verminderde geestkracht, kan ze plotseling bijzonder alert zijn. Ik vertel dat ik na zes weken voor het eerst weer in de tuin heb gewerkt. Het onkruid stond een meter hoog. Ik excuseer me ermee dat het al die tijd ook geen lekker weer was voor de tuin. Daarop mijn moeder: ‘Het is heel lang heel mooi weer geweest.’ Wat waar is, ze heeft me op een leugentje betrapt.

In het dorp vraag ik na een paar boodschappen onder mijn leiding of ze nog naar een andere winkel wil, zonder haar te helpen door iets te suggereren. Maar dan zegt ze prompt: ‘Ja, naar het Indische winkeltje.’ Daar zijn de lekkere hapjes te koop uit haar jeugd.

Bijna altijd ga ik er met ze op uit, naar elk leuk plekje binnen de tien kilometer. Nu is het een mooie zondag en ik ben maar met de oudjes naar Muiderberg gereden, niet echt geïnspireerd, maar weer eens iets anders. Mijn vader zei laatst dat hij weer eens over de zee zou willen uitkijken. Dat kan niet meer. Hij moet zich behelpen met de Zuiderzee.

Ik zet ze op een bankje op de dijk aan het water. Er liggen mensen te zonnen op het strandje beneden en kinderen poedelen in het ondiepe water. ‘Je kan hier kinderen rustig hun gang laten gaan,’ merkt de ervaren moeder op.

Na het eten van een ijsje gaat het achter de rollators terug naar de auto, als mijn moeder ineens opmerkt: ‘Maar burgerlijk is het hier wel.’

 

 


 

 

Ze probeert in harmonie te blijven met haar telkens afnemend vermogen. Er is geen zichtbare paniek

 


 

 

 

 

Winterrok

Midden in de zomer heeft men haar een winterrok aan gedaan. Ik benoem het probleem voor haar: ‘Het is zomer en je hebt een wollen rok aan. Dat is niet goed. Een winterrok is voor de winter. Zal ik je een zomerrok aandoen?’

Ik zoek voor haar, zogenaamd met haar, een rok die past bij het roze zomershirt dat ze aan heeft. Van de rok die ik uitkies, zegt ze: ‘Ja, die is ook wel leuk’, om daarmee haar eer te bewaren. En heel gewoon, alsof ze het zelf heeft bedacht, trekt ze de winterrok uit en de zomerrok aan. Niet dat het voor haar zou hoeven, niet dat zoiets nog van betekenis is, maar als ik het zeg, zal het toch wel een verbetering zijn.

Ze probeert in harmonie te blijven met haar telkens afnemend vermogen. Er is geen zichtbare paniek. Ze verontschuldigt zich niet, of doet zich niet beter voor. Ze leeft ernaar. En zo behoudt ze kwaliteit van leven.

 

Geen gespreksstof meer

Hun verjaardagen worden nu buitenshuis gevierd met familie en met vrienden die er nog altijd zijn. Bij deze gelegenheid is het dat me voor het eerst opvalt dat mijn moeder geen gespreksstof meer heeft, temidden van haar vriendinnen. Ze heeft niets meer te zeggen. Wat niet betekent dat verjaardagen te confronterend worden. Ze kijkt evengoed, luistert en geniet.

Nee, praten is niet meer zo makkelijk. Aan de telefoon kan ze nu plotseling afbreken: ‘Nou, dag.’ Het klinkt heel onaardig, maar het is waarschijnlijk dat ze niet meer weet wat te zeggen en daar geen vriendelijke vorm aan kan of wil geven.

Wellevendheid wordt losgelaten. Op de creatieve club in het verzorgingshuis heeft ze een zijden sjaal geverfd - echt mooi geworden, met sprekende kleuren. Maar dan doe ik een ingreep die niet meer van toepassing blijkt te zijn. Ik suggereer haar om de sjaal aan haar zus te geven voor haar verjaardag. Dat doet ze. Maar met moeite, ze wil er eigenlijk helemaal geen afstand van doen. De week erna maakt ze meteen weer een zijden sjaal, voor zichzelf. Maar voor deze vindt ze niet dezelfde inspiratie: hij wordt flets.

 

Slakkengangetje

Overal waar ze in het verzorgingshuis met mijn vader of wie ook in haar voorzichtige slakkengangetje door een deur gaat, kijkt ze, nog voor de drempel, de nieuwe ruimte in, en op de drempel nadrukkelijk ook om de hoek van de deur, als benieuwd welke het is, de nieuwe ruimte, ook al is het op haar eigen derde verdieping, op haar eigen gang.

Bij obstakels onderweg, een drempel, plaveizel waar de rollator op vastloopt, kan ze zomaar blijven staan, in onmacht. Dat lost ze op door eenvoudig te vragen: ‘Hoe nu?’ Dit wordt haar vraag zodra ze het niet meer weet: ‘Hoe nu?’ Ze camoufleert niet, ze schaamt zich niet, ze past zich aan.

Over straat heeft ze een starende, nietszeggende blik op de omgeving. Ze weet niet waar ze naar op weg is. Maar altijd kijkt ze naar mensen. En ze merkt ook dingen op (die ik niet opmerk): ‘Je ziet de laatste tijd zoveel petjes.’ Ook: ‘- zoveel grote oorringen.’

 

Dutten

Mijn vaders geest blijft in feite tot het laatst helder, maar anders dan mijn moeder doet hij er niet veel mee. Terwijl mijn vader in het verzorgingshuis steeds meer toegeeft aan de sufheid en een toenemend deel van de dag zit te dutten, zit mijn moeder met open ogen geduldig naast hem te wachten tot hij zijn ogen weer opent – kijkend naar de bomen en hoe het weer ze vandaag kleurt, de wind ze beweegt.

Niettemin meen ik ze te moeten manen om bezig te blijven. Waarop mijn moeder op prachtige wijze de werkelijkheid eer aandoet met: ‘We zijn oud.’

 

Intieme vragen

Ook eerder winst dan verlies is dat ze voor het eerst zichzelf durft bloot te geven. Op een uitstapje, in een restaurant in Driebergen, waar haar ouders eens naartoe ‘emigreerden’ om goedkoper te kunnen wonen, opper ik dat oma toen wel eenzaam moet zijn geweest: weg uit Oegstgeest, weg van haar vriendinnen. Mijn moeder beaamt dat ten volle.

Dan verplaats ik de focus naar hun eigen leven en vraag wanneer ze zelf eenzaam zijn geweest. Ze hebben nooit over zichzelf kunnen vertellen of raad geweten met intieme vragen en ook nu weten ze geen antwoord. Dan suggereer ik: ‘Misschien toen de kinderen het huis uit gingen?’ Dat is raak. ‘Nou!’ onthult mijn moeder. ‘Vooral de eerste, dat vond ik het allerergst.’ Hiervan was niet eerder iets bekend. Opvallend is dat ze het kind niet bij de naam noemt – meer dan om het kind persoonlijk gaat het om de eerste en het huis uitgaan.

Bij een andere gelegenheid passeren we het straatje van de eerste tien jaar van haar moederschap. Hoewel ze van haar drie kinderen genoot, moeten het haar moeilijkste jaren zijn geweest, in armoede en isolement – een groot contrast met haar zorgeloze en weelderige jeugd in Indië. Nooit heb ik haar horen klagen, maar nu vraag ik: ‘Dacht je in die tijd wel eens terug aan Indië?’ Ook dit zou ze vroeger in het midden gelaten hebben, zodat ze me totaal verrast met haar antwoord: ‘Elke dag!’

 

Piet Vlug

Er komen gezegdes en liedjes uit haar jeugd terug - in harmonie met de fase van afscheid van het geleefde leven.

Nu het lopen zo langzaam gaat, wordt op een keer het begeleid met de nooit eerder gehoorde uitspraak:

Piet Vlug deinst voor niets terug.” Na de eerste keer help ik haar dit gevleugeld woord erin te houden: ‘Piet Vlug…?’ ‘…deinst voor niets terug’ vult ze bereidwillig aan. Zo heeft ze weer een grapje. (De herkomst van het rijmpje niet gevonden.)

Ik kondig aan: ‘We gaan naar de hei.’

Prompt komt ze met het versje:

Op de heide zal ik je donderen,

Op de heide donder ik jou…

Het blijkt het begin van een soldatenlied, maar bij mijn moeder sprankelt nog iets van de erotische connotatie.

Dan komt er een aanleiding waarop ze ook een (eveneens onbekend) compleet lied terugvindt, van begin tot eind (drie coupletten lang):

Ze zeggen, dat ik een schooier ben,

ze zeggen, ik drink en ik bras.

Ze zeggen, dat ik geen liefde ken,

Alleen maar de liefde voor ’t glas…” [enz]*

Ze zal het in haar adolescentie bij een toneelvereniging uit het hoofd hebben geleerd. Ze probeert helemaal niet het elan van vroeger erin te leggen, het is eerder reciteren dan zingen, met de terughouding die past bij de ouderdom. Maar nog glimmen haar ogen en glanst er de romantiek van toen in door.

 


 

 

‘Deze vind ik mooi. Deze wil ik hebben.’ Er was geen sprake van kunnen hebben, maar natuurlijk krijgt ze het

 

 


 

 

 

Zelfportret

Ze is niet meer bang voor ongewenst gedrag, alsof ze haar zelfcensuur opheft. Het is bij mij thuis. Er slingeren wat aquarelletjes. Mijn moeder pakt ze op, zonder om toestemming te vragen, bekijkt ze goed, en bepaalt uiteindelijk: ‘Deze vind ik mooi. Deze wil ik hebben.’ Er was geen sprake van kunnen hebben, maar natuurlijk krijgt ze het.

Daarna ziet ze een zelfportret dat ik bij uitzondering goed gelukt vind. Dan komt mijn moeder met een uitspraak die ze vroeger nooit heeft gewaagd: ‘Die zelfportretjes van jou lijken nooit ergens op, maar dit is wel aardig.’

Pijnlijk wordt het als ze de fatsoensregels, waaraan ze altijd zo hechtte, niet meer kan vasthouden. Ze wacht aan tafel niet meer tot iedereen is voorzien. Zodra iets op tafel staat, begint ze ervan te snaaien.

Als ik haar alleen met een vork zie eten, moet ik denken aan haar eindeloze gehamer op tafelmanieren vroeger: ‘Mes rechts, vork links, ellebogen van tafel.’ Nu zit ze onbeheerst te schrokken en moet nog aan tafel overgeven. Maar van grote klasse is dat ze niet ontkent dat ze te snel heeft gegeten, ze geeft het makkelijk toe.

 

Stomme spelletjes

Etenstijd in het verzorgingshuis. Bij het naderen van hun tafel in de eetzaal zit daar in eens de oude man die anders een eindje verderop zit met een vast clubje. Die is haar wel bekend. Ineens, vrijpostiger dan ze zich vroeger zou toestaan, flapt ze eruit: ‘Well, you are an American boy, ain’t you?’ Het antwoord van de man: ‘I am, and you are a Dutch girl, ain’t you?

Ze is nu twee ochtenden ingeroosterd in de Vlindertuin, de dagbesteding voor dementerenden. Ze vindt het niet leuk: ze doen stomme spelletjes en ze stellen domme vragen: ‘Had u vroeger ook een kolenkachel? Ja natuurlijk had ik vroeger een kolenkachel.’ Ik ben van harte bereid haar in haar bezwaar te steunen. Maar ze zegt: ‘Ik ga me niet verzetten.’ Dit zal ze waar maken. Nog meer dan een jaar wordt ze naar de Vlindertuin gebracht. Haar weerzin neemt alleen maar toe, maar in stilte.

 

Gevoerd

Ze blijft zich zeer bewust van het verlies van haar vermogens. Op het laatst weet ze niet meer wat te doen met het eten op haar bord. Ze moet worden gevoerd. En ze laat zich voeren. Ik neem het op me elke keer dat ik met ze in het restaurant van het verzorgingshuis eet. Misschien is daar toch enige schaamte als ze zegt: ‘Kijk, daar zit nog een mevrouw die moet worden gevoerd.’

Is dit voor haar de grens geworden van het aanvaardbare? Het enige wat haar rest voor de lange dag is het kijken naar de mensen om zich heen – zo een beetje zittend aan de zijde van mijn vader. Het komt niet in me op dat ze dit bijna volkomen niets doorstaat om haar man. Als hij vrij plotseling van ouderdom sterft, is haar conditie nog zo dat ik verwacht dat zij nog wel een paar jaar meegaat. Maar nee, vanaf dat moment komt ze haar bed niet meer uit en binnen twee weken gaat zij ook.

 

Mijn moeder heeft laten zien dat het mogelijk is om in harmonie te zijn met je vermogen. En de schoonheid daarvan. Ze inspireert op te houden me te groot voor te doen (op het werk) en te klein (’s avonds op de bank). In plaats daarvan me in te stellen op mijn ware maat en daar gelukkig mee te zijn.

 

*Lied vanManke Nelis

 

© Helen Gerretsen

 

 

 

 

 

 



Naar homepage



Relevante categorieën: