Vakblad voor sociaal professionals
en het sociaal domein

Vrijwilliger verdient aandacht en respect

Goede samenwerking tussen professionals en vrijwilligers is dé kritische succesfactor voor onze participatiemaatschappij. Hoe krijg je zo'n samenwerking voor elkaar? Linda Duvekot geeft het antwoord.
Vrijwilliger verdient aandacht en respect

 

Mantelzorgers en vrijwilligers zijn een onmisbaar onderdeel van ons stelsel van langdurige zorg, zei staatssecretaris Van Rijn (VWS) in 2014. De kanteling naar een participatiesamenleving moet leiden tot een grotere inzet van vrijwilligers in de zorg aan kwetsbare medeburgers. Vooral in zorg en ondersteuning zullen beroepskrachten en zorgvrijwilligers steeds meer met elkaar te maken krijgen. Met een terugtredende overheid biedt informele zorg niet alleen een noodzakelijke aanvulling op de formele zorg, informele zorg levert ook extra kansen op. Door de inzet van de zorgvrijwilligers kunnen onder meer de kosten worden gereduceerd.
Maar er is meer: de zorgvrijwilliger weet vanuit zijn betrokkenheid vaak heel goed te benoemen waar de zorgvrager behoefte aan heeft. Hierdoor kan de kwaliteit van de zorg zelfs toenemen. Zijn er echter wel voldoende toegeruste zorgvrijwilligers beschikbaar? Heeft het inzetten van hun kwaliteiten wellicht ook negatieve effecten – vrijwilligers zijn tenslotte geen professionals? Is de vrijwilliger wel voldoende toegerust om met de professional samen te werken? Hoe zit het met de wettelijke voorbehouden handelingen? Kortom, hoe kun je de samenwerking bevorderen?

Nederland vrijwilligersland
Bijna drie op de tien Nederlanders doen vrijwilligerswerk. Internationaal gezien loopt Nederland hierin samen met de Scandinavische landen voorop. Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) lopen schattingen van het aantal vrijwilligers in zorg en welzijn in Nederland uiteen van 450.000 tot ruim twee miljoen. Met de inzetbereidheid van de zorgvrijwilliger zit het dus wel goed. Vrijwilligers werken zowel in instellingen als bij mensen thuis en zowel via zorg- of welzijnsorganisaties als via vrijwilligersorganisaties. Deze vrijwilligers zijn vaak het luisterend oor, een signalerend oog dat wezenlijke aanvulling biedt op de waarnemingen van de professional.
Nu is het reservoir van zorgvrijwilligers niet onbeperkt. Als het vrijwilligerswerk te veel een verplichting wordt, bestaat het gevaar dat vrijwilligers afhaken. Volgens het SCP gaat de motivatie kennelijk gepaard met het behoud van een mate van vrijheid. Bovendien hebben vrijwilligers soms het idee dat anderen vinden dat zij professionals verdringen. Omdat motivatie cruciaal is, is het belangrijk dat het karakter van vrijwilligerswerk niet wordt aangetast. Volgens Movisie doen mensen vrijwilligerswerk niet alleen uit puur altruïstische motieven. Ook persoonlijk interesse of een levensbeschouwing kunnen een drijfveer zijn. Het is daarom essentieel om naast de capaciteiten ook de drijfveren van de vrijwilligers te kennen. Alleen dan kan een goede match gemaakt worden. Omdat het reservoir van vrijwilligers geen bodemloze put is, is het van belang om te investeren in een goede relatie met de vrijwilligers.
In de huidige overgang van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving besluiten steeds meer gemeenten tot min of meer 'verplichte vrijwilligersactiviteiten' voor uitkeringsgerechtigden, werklozen, Wajongers en andere doelgroepen. Als gevolg van dit beleid is het volgens Mezzo (de belangenbehartiger voor mantelzorgers en zorgvrijwilligers) te verwachten dat deze 'geleide vrijwilligers' ook in de informele zorg ingezet zullen worden.
Verplichting werkt mijns inziens averechts, omdat het op gespannen voet staat met de kernwaarde van vrijwilligerswerk: vrijwilligheid. Toch biedt de inzet van 'geleide zorgvrijwilligers' kansen. Zeker bij een zorgvuldige werving, selectie, matching en begeleiding door een (vrijwilligers)organisatie, zie ik meerwaarde voor zowel de hulpvrager als de 'geleide zorgvrijwilliger'. Ik pleit voor het ombuigen van verplichten naar verleiden.

Grenzen ervagen
Met het toenemend beroep op de informele zorg dreigen de grenzen van de zorgvrijwilliger en de beroepskracht te vervagen. Volgens Mezzo neemt de emotionele en morele druk op zorgvrijwilligers  toe om activiteiten uit te voeren die over de eigen grenzen gaan. Het is daarom van belang duidelijkheid te scheppen over welke taken tot het pakket van zorgvrijwilligers behoren en welke tot de beroepskrachten. In discussies wordt er helaas vaak over de juridische onmogelijkheden gesproken. Maar dit is volgens Vilans en Movisie geen issue: er zijn geen  juridische beperkingen om vrijwilligers in zorg en ondersteuning in te zetten. De grens wordt meestal gesteld bij de uitvoering van voorbehouden handelingen uit de Wet BIG. Mezzo vindt dat voor het eventueel uitvoeren van risicovolle handelingen door de zorgvrijwilliger een aantal zaken geregeld moeten zijn: zorgvrijwilligers moeten bij zichzelf nagaan of zij over de bekwaamheid beschikken om risicovolle of voorbehouden handelingen te verrichten. Als zij zich niet bekwaam achten, moeten ze de handeling niet uitvoeren. Als een zorgvrijwilliger de opdracht aanvaardt, is hij of zij zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van zijn bekwaamheid. (Ik vind overigens dat (vrijwilligers)organisaties hier een ondersteunende en signalerende functie moeten vervullen.)
Mezzo vindt dat zorgvrijwilligers risicovolle handelingen alleen mogen uitvoeren na toestemming van de coördinator van de organisatie die de vrijwilliger inzet. Daarbij horen dus heldere afspraken over de handelingen. Er moet altijd toestemming zijn van de behandelend arts. Deze moet zo nodig zorgen voor instructie en eventueel toezicht. De toestemming en afspraken moeten op papier staan, zodat er altijd helderheid is over wie wat mag doen. Vilans geeft aan dat organisaties volgens de Kwaliteitswet Zorginstellingen wel verantwoordelijk blijven voor veilige en verantwoorde zorg.

Zorgvrijwilliger wil leren
Het ziet er dus naar uit dat er voldoende gemotiveerde zorgvrijwilligers beschikbaar zijn. En als deze zelfs risicovolle handelingen mogen verrichten, moeten zij natuurlijk goed toegerust worden. Het is aan de organisaties om de behoefte aan nieuwe kennis en vaardigheden zorgvuldig in kaart te brengen. De zorgvrijwilligers (-organisaties) zijn al druk bezig met het verhogen van de kwaliteit (professionaliseren). Dit gebeurt door het aanleren van (meer) competenties en vaardigheden, waardoor de kwaliteit van de ondersteuning en zorg toeneemt en de zorgvrijwilliger ook steeds meer taken van de professional kan overnemen. De zorgvrijwilliger moet voor het opdoen van kennis, zoals het aanleren van praktische handelingen, een beroep kunnen doen op de organisaties. Zo moet de vrijwillger leren met een rolstoel te rijden, tiltechnieken toe te passen en leren omgaan met mensen met autisme of dementie. Bij scholing moeten we ook denken aan het bekwamen in gesprekstechnieken en het bespreekbaar maken van thema’s als eenzaamheid, verlies of dood. Verder is het in veel situaties handig als een vrijwilliger methodisch leert werken, volgens de presentietheorie van Baart, de (professionele) benadering in zorg en welzijn waarin het draait om de relationele afstemming van het aanbod op de behoeftige ander. Deze theorie is gebaseerd op het principe van ‘er zijn’ voor de zorgvrager.
De huidige vrijwilligers stellen hoge eisen aan de inhoud van het werk, aan de ondersteuning en aan de organisatie. De organisaties moeten de kwaliteitsbevordering in vrijwilligerszorg faciliteren. In de praktijk komt het steeds vaker voor dat vrijwilligers (-organisaties) samenwerken met beroepskrachten op het snijvlak van betaalde en onbetaalde inzet.
Hoe veel begeleiding vrijwilligers nodig hebben, hangt sterk af van het type vraag, de complexiteit van de situatie en de zorgvrijwilliger zelf. Hoe hoger de eisen die je stelt aan de zorgvrijwilliger, hoe meer je moet organiseren voor het goed laten verlopen van het vrijwilligerswerk. Als de scholing aansluit bij het competentieniveau van de zorgvrijwilliger, is het niet moeilijk hem of haar te motiveren voor scholing. Als scholing wordt opgelegd, neemt de animo voor vrijwilligerswerk snel af. Daarom is het belangrijk samen met de zorgvrijwilliger te kijken naar zijn of haar wensen op het gebied van scholing. Behoud de eigenheid/kracht van de zorgvrijwilliger. Naast scholing is intervisie hierbij een bruikbaar en veel toegepast instrument.
Ik vind het belangrijk dat het kenmerkende onderscheid tussen de professional en de zorgvrijwilliger – namelijk dat de zorgvrijwilliger tijd heeft voor een cliënt niet verloren gaat. Bij het verhogen van de kwaliteit gaat het dan ook niet alleen om verantwoord handelen. Het gaat vooral ook om de mate van aandacht die je kunt geven aan de hulpvrager. Bij de zorgvrijwilliger staat de hulpvrager centraal. Deze is er dus bij gebaat dat de kwaliteit van handelen door de vrijwilliger zo hoog mogelijk is.

Samenwerking
Het uitgangspunt dat ofwel een professional iets doet ofwel een vrijwilliger, klopt niet. Meestal gaat het om samenwerkings- en afhankelijkheidsrelaties. De mate van samenwerking hangt af van de taken die vrijwilligers hebben, de mate waarin zij betrokken zijn bij het nemen van beslissingen en de intensiteit van de aanwezigheid van professionals. Ik vind het van groot belang dat er wordt geïnvesteerd in een goede samenwerking met professionals. Zorgvrijwilligers hebben immers een aanzienlijke invloed op de kwaliteit van de dienstverlening. Samenwerking komt het beste tot zijn recht als de professionals investeren in de coaching, begeleiding en coördinatie van vrijwilligers. Het is van cruciaal belang hoe de vrijwilligers dit ervaren. Daarnaast is het belangrijk dat wordt gewerkt in een sfeer van gelijkwaardigheid en wederzijds respect.
In de extramurale zorg ontmoeten vrijwilligers en beroepskrachten elkaar niet altijd. Vrijwilligers (-organisaties) zijn ook niet altijd overtuigd van het feit dat samenwerking nodig kan zijn en een meerwaarde heeft voor de hulpvrager. Beroepskrachten onderschatten soms de toegevoegde waarde van de vrijwilliger of zijn bang dat de vrijwilliger het bij de hulpvrager beter zal doen. Angst voor verdringing kan in zo’n situatie de samenwerking in de weg staan. Omdat goede samenwerking een middel is tot betere zorg en ondersteuning aan hulpvragers, is het volgens mij belangrijk dat zowel vrijwilligers(organisaties) als beroepskrachten over hun eigen grenzen heen kunnen en willen kijken. Samenwerken is niet vrijblijvend.

Gedragscode
Diverse zorgorganisaties hebben een gedragscode voor beroepskrachten. De vraag is in hoeverre deze ook op vrijwilligers toepasbaar kan zijn. Vaak lijkt het lastig vrijwilligers op hun gedrag aan te spreken, omdat ze ‘met de beste intenties’ hun taak uitvoeren. Daarom kan een gedragscode helpen te verduidelijk wat er van de vrijwilliger wordt verwacht. Ook vrijwilligers krijgen regelmatig vertrouwelijke informatie te horen. Daar dienen ze met grote discretie mee om te gaan. Voor de vrijwilliger moet duidelijk zijn wie hij of zij dient te informeren, bijvoorbeeld een coördinator vrijwilligerswerk of een begeleider op een afdeling. De vrijwilligers hebben net als beroepskrachten de plicht de privacy van de hulpvragers en hun familie te waarborgen. Deze geheimhoudingsplicht blijft ook van kracht na beëindiging van de samenwerking. Organisaties kunnen hierover afspraken op papier zetten in een gedragscode of opnemen in een vrijwilligersovereenkomst. Ook een goede informatie-uitwisseling van professional naar zorgvrijwilliger is van groot belang. Zo komt het voor dat een vrijwilliger niet tijdig te horen krijgt dat een cliënt is overleden. In dergelijke situaties is er geen sprake van gelijkwaardigheid en wederzijds respect. Dat moet anders.

Slagroom op de taart
Zorgvrijwilligers vervullen een cruciale rol wil de participatiemaatschappij een succes worden. Zij gaan het verschil maken, zij zijn de slagroom op de taart. Intensievere inzet van vrijwilligers in de directe zorgverlening aan hun kwetsbare medeburgers is wel degelijk mogelijk, ook met behoud van kwaliteit van zorg. Maar de coördinatie die nodig is om dit proces in goede banen te leiden verdient de nodige aandacht. De belangrijke samenwerking tussen professionals en zorgvrijwilligers komt het beste tot zijn recht als de professionals investeren in coaching, begeleiding en coördinatie van vrijwilligers.

Dit artikel verscheen eerder in Sozio nummer 5, 2015

Linda Duvekot is namens het VrijwilligersHuis/gemeente Borsele werkzaam als welzijnswerker, met als werkveld vrijwilligerswerk & mantelzorgondersteuning. Dit betoog schreef ze in het kader van de post-hbo-opleiding Buurtcoach/Sociaal Werker Maatschappelijke ondersteuning aan de Christelijke Hogeschool in Ede.



Naar homepage